Hoofdstuk 14 van de Laozi

Chinese tekst

shìzhījiànmìngyuē;
tīngzhīwénmìngyuē;
zhīmìngyuēwēi.
sānzhězhìjiéhùnérwéi.
shàngjiǎoxiàmèi.
shéngshéngmìngguī.
shìwèizhuàngzhīzhuàngzhīxiàngshìwèihuǎng.
yíngzhījiànshǒusuízhījiànhòu.
zhízhīdàojīnzhīyǒu.
zhīshǐshìwèidào.

 

Vertaling

Je kijkt ernaar (de Dao) en ziet het niet: men noemt het kleurloos.
Je luistert ernaar en hoort het niet: men noemt het geluidloos.
Je probeert het aan te raken en bereikt het niet: men noemt het onstoffelijk.
Deze drie eigenschappen kunnen niet worden onderzocht met woorden. Daarom worden ze samengevoegd tot één.
Het bovenste deel is niet helder; het onderste deel is niet donker.
Het is eeuwig en kan niet worden benoemd.
Het keert terug naar het niet-zijn.
Men noemt het een vorm zonder vorm, een beeld zonder beeld.
Men noemt het vaag, onbepaald.
Als je het tegemoet gaat, zie je zijn gezicht niet; als je het volgt, zie je zijn rug niet.
Door de Dao van de oude tijden te observeren, kan men de bestaande dingen van vandaag besturen.
Als de mens de oorsprong van de oude dingen kan kennen, zegt men dat hij de draad van de Dao vasthoudt.

Notities

河上公 (Héshàng Gōng) : () betekent "kleurloos"; () betekent "geluidloos" (vandaar het gebruik van het woord "aphone"); (wēi) betekent "onstoffelijk". Deze uitleg van 河上公 (Héshàng Gōng) wordt bevestigd door 德清 (Déqīng), B, C, 列御寇 (Liè Yùkòu), enz.

Letterlijk: "non possunt interrogationibus penitus investigari". 刘劼夫 (Liú Jiéfū): Over het algemeen, wanneer men iets niet kan vinden dat men zoekt, kan men het soms vinden door anderen te ondervragen (诘问, jiéwèn). Dit is niet het geval met deze drie dingen. Men zou anderen tot het einde van zijn leven kunnen ondervragen, maar men zou ze niet kunnen bereiken of begrijpen. Maar als men zijn eigen inzichten opgeeft, als men zijn lichaam aflegt, dan zal men ze begrijpen, dat wil zeggen, men zal de (Dào) begrijpen waarvan ze de kenmerken zijn.

河上公 (Héshàng Gōng): Deze drie dingen, dat wil zeggen deze kleurloosheid, deze geluidloosheid, deze onstoffelijkheid, kunnen niet door de mond worden uitgedrukt, noch door het schrift worden overgedragen.

B: Men kan ze niet onderzoeken met woorden noch onderscheiden van elkaar. E: Deze drie woorden (bijvoeglijke naamwoorden) (), (), (wēi) drukken op dezelfde manier het idee uit van wat leeg en immaterieel is. Wat onzichtbaar is, verschilt immers niet van wat onhoorbaar en onvoelbaar is. Daarom kunnen deze drie eigenschappen niet van elkaar worden gescheiden of onderscheiden. Ze worden samengevoegd en verenigd in één eigenschap (die leegte, onstoffelijkheid is), aangezien ze, zoals we hierboven hebben gezien, afzonderlijk en samen het idee geven van wat leeg en immaterieel is.

尹喜 (Yǐn Xǐ): Deze drie eigenschappen vormen in wezen één en hetzelfde ding (door hun vereniging tonen ze de immateriële aard van de , Dào). Het zijn de mensen die noodzakelijkerwijs deze namen gebruiken om te zeggen dat de (Dào) ontsnapt aan de organen van het gezichtsvermogen, het gehoor en het gevoel, waarmee ze het proberen te vinden.

列御寇 (Liè Yùkòu): Alle materiële dingen zijn helder aan de bovenkant en donker aan de onderkant. Maar de (Dào) heeft noch een boven- noch een onderkant; bijgevolg is het noch helderder aan de bovenkant noch donkerder aan de onderkant.

佛傀子 (Fóguīzǐ): De uitdrukking 精精 (jīngjīng) betekent "niet onderbroken, zonder ophouden, zonder onderbreking".

A: Men kan het niet aanduiden met kleur, geluid of vorm. Men kan het niet onderscheiden door een van de vijf kleuren; het heeft geen stem of geluid dat overeenkomt met een van de vijf muzikale noten; het heeft geen lichaam waarvan men de afmeting kan meten of de vorm kan aangeven.

B: Men kan het terugvoeren naar het niet-zijn. D, E: Vormen die een vorm hebben, beelden die een beeld hebben, zijn materiële wezens. De woorden "vorm zonder vorm, beeld zonder beeld" verwijzen naar de (Dào). D: Zal men zeggen dat het niet bestaat? Maar de wezens hebben het nodig om geboren te worden en zich te vormen. Zal men zeggen dat het (materieel) bestaat? Maar men ziet zijn lichaam niet. Daarom noemt 老子 (Lǎozǐ) het vorm zonder vorm en beeld zonder beeld.

B: Het is als bestaand en als niet-bestaand. Men (D) kan het niet bepalen.

Letterlijk: "non vides ejus caput, non vides posteriorem ejus partem". B: Dat wil zeggen: je vindt er noch een begin noch een einde aan.

E: Met 今之有 (jīn zhī yǒu) "de bestaande dingen van vandaag" bedoelt 老子 (Lǎozǐ) de zaken van de huidige wereld. Om ze goed te besturen, moet men (E) rusten in absolute stilte die elke bezigheid uitsluit. Dit is wat de auteur bedoelt met het observeren van de (Dào) van de oude tijden. H: Wat de verdienste van de Heilige maakt, is dat hij de eeuw, de wereld, bestuurt met behulp van deze subtiele (Dào).

B: Vroeger hebben alle dingen hun oorsprong getrokken uit wat geen oorsprong heeft (de , Dào). Sommige commentatoren (E, H) geloven dat de uitdrukking 谷神 (gǔshén) verwijst naar de (Dào) van de oude tijden.

B verklaart de woorden 道纪 (dàojì) door 道之端绪, letterlijk "de initiële draad van de " (Dào zhī duānxù).