Hoofdstuk 2 van de Laozi

Chinese tekst

tiānxiàjiēzhīměizhīwéiměi, è; jiēzhīshànzhīwéishàn, shàn.
yǒuxiāngshēng, nánxiāngchéng, chángduǎnxiāngxíng, gāoxiàxiāngqīng, yīnshēngxiāng, qiánhòuxiāngsuí.
shìshèngrénchǔwéizhīshì, xíngyánzhījiào, wànzuòyānér, shēngéryǒu, wéiérshì, gōngchéngér.
wéi, shì.

Vertaling

In de wereld, wanneer alle mensen schoonheid als schoonheid kennen, verschijnt lelijkheid.
Wanneer alle mensen goedheid als goedheid kennen, verschijnt kwaad.
Daarom brengen zijn en niet-zijn elkaar voort.
Moeilijk en gemakkelijk vullen elkaar aan.
Lang en kort definiëren elkaar.
Hoog en laag zijn van elkaar afhankelijk.
Toon en stem harmoniseren met elkaar.
Voorafgaand en volgend volgen elkaar.
Daarom handelt de Wijze door niet-handelen.
Hij onderwijst zonder woorden.
Alle dingen ontstaan, en hij wijst ze niet af.
Hij schept maar bezit niet.
Hij handelt maar verwacht niet.
Wanneer zijn werk voltooid is, blijft hij er niet bij.
Juist omdat hij er niet bij blijft, verlaat het hem nooit.

Notities

E: In de oudheid waren alle mensen rechtvaardig en wisten niet dat ze "rechtvaardigheid" beoefenden. Ze hielden van elkaar en wisten niet dat ze rén "menselijkheid" beoefenden. Ze waren oprecht en wisten niet dat ze xìn "oprechtheid" beoefenden. Ze hielden hun beloftes en wisten niet dat ze trouw in woorden beoefenden. De reden hiervoor is: alle mensen waren gelijkelijk goed en deugdzaam; daarom wisten ze niet hoe ze de nuances van deugden moesten onderscheiden (letterlijk, "ze wisten niet dat morele schoonheid en goedheid, τό καλόν, τό αγαθόν, verschillend waren"). Maar in latere eeuwen leerde het verschijnen van ondeugd hen voor het eerst om morele schoonheid te herkennen; het verschijnen van kwaad leerde hen voor het eerst om goedheid te herkennen. Toen de tijd verder bedorven raakte, straalden schoonheid en goedheid nog helderder.

E: De volgende vergelijkingen zijn bedoeld om te laten zien dat morele schoonheid en ondeugd, goed en kwaad elkaar benadrukken door hun tegenstelling (letterlijk, "geven elkaar vorm") en hun ongelijkheid en verschil tonen.

老子Lǎozǐ bedoelt dat, zodra men morele schoonheid ziet, men het bestaan van ondeugd herkent (letterlijk, "chǒu"). Zodra men goedheid opmerkt, herkent men het bestaan van kwaad. De mens moet zijn hart in duisternis houden en zijn natuur vernieuwen; morele schoonheid en ondeugd, goed en kwaad vergeten. Als hij niet meer denkt aan morele schoonheid, zullen er geen ondeugdelijke daden meer voor hem zijn; als hij niet meer denkt aan goedheid, zullen er geen slechte daden meer voor hem zijn.

A: Door yǒu "zijn" te zien, krijgt men een idee van "niet-zijn".

B: "niet-zijn" brengt yǒu "zijn" voort; yǒu "zijn" brengt "niet-zijn" voort. Wezens, die niet eeuwig kunnen bestaan, keren uiteindelijk terug naar .

B: Als er geen moeilijke dingen (nán) waren, zouden we geen gemakkelijke dingen () kunnen doen; als er geen gemakkelijke dingen () waren, hoe zouden we dan moeilijke dingen (nán) kunnen doen? Het gemakkelijke ontstaat uit het moeilijke; het moeilijke ontstaat uit het gemakkelijke.

B: Men herkent dat iets kort (duǎn) is door het te vergelijken met iets langs (cháng), en vice versa. 刘戬夫Liú Jiǎnfū: Wanneer men de lengte van het been van een kraanvogel () heeft gezien, herkent men hoe kort het been van een eend () is, en vice versa.

B: Als ik naar een hoogte (gāo) klim en naar beneden kijk, merk ik hoe laag de grond () is. Als ik in een vlakte ben en omhoog kijk, ben ik onder de indruk van de hoogte (gāo) van een berg.

B: Zonder kennis van tonen (yīn) zouden we stemmen (shēng) niet kunnen harmoniseren; zonder stem zouden we geen tonen kunnen vormen.

Volgens C zou deze passage betrekking hebben op de stem (shēng) en de echo (xiǎng) die terugkaatst uit de diepte van een diep dal.

B: Door te zien dat deze man voor mij (qián) loopt, herken ik dat hij mij voorgaat en dat ik hem volg; door hem achter mij (hòu) te zien, herken ik dat ik hem voorga en dat hij mij volgt. De achterste positie ontstaat uit de voorste positie; de voorste positie ontstaat uit de achterste positie.

E: De Wijze (圣人shèngrén) gebruikt de Dào om de wereld te veranderen. Zijn bezigheden bestaan uit 无为wúwéi "niet-handelen"; zijn instructies bestaan uit 不言bùyán "niet spreken, stilte" (dat wil zeggen (C) hij onderwijst door voorbeeld en niet door woorden). Hij cultiveert het essentiële en vertrouwt niet op het secundaire. De wereld verandert en imiteert hem. Zij die niet deugdzaam zijn, hervormen hun gewoonten, en de uitstekende deugd gaat over in de zeden.

A: Elk van hen beweegt (om geboren te worden); hij weigert hen niets en stopt hun ontwikkeling niet. E: Alle wezens worden geboren door de steun van de Wijze (圣人shèngrén) aan te roepen. Hij kan hen alles geven wat ze nodig hebben en wijst hen niet af.

E: Hij kan hen doen geboren worden (shēng) en beschouwt hen niet als zijn eigendom.

E: Hij kan hen maken tot wat ze zijn, maar hij rekent nooit op hen voor winst.

E: Wanneer zijn verdiensten voltooid zijn, beschouwt hij ze tot het einde van zijn leven alsof ze vreemd voor hem zijn en houdt hij zich er niet aan vast. — A: Hij schept niet op over zijn capaciteiten.

E: Hij houdt zich niet vast aan zijn verdienste (gōng); daarom heeft hij verdienste. Als hij zich aan zijn verdienste zou vasthouden, als hij erover zou opscheppen, zou hij ze volledig verliezen.

Aliter A: Geluk () en deugd () bestaan voortdurend; ze verlaten hem nooit.