Hoofdstuk 21 van de Laozi

Chinese tekst

kǒngzhīróngwéidàoshìcóng
dàozhīwéiwéihuǎngwéi
huǎngzhōngyǒuxiànghuǎngzhōngyǒu
zhēnmíngzhōngyǒujīngjīngshènzhēnzhōngyǒuxìn
jīnmíngyuèzhòng
zhīzhòngzhīrán

Vertaling

De zichtbare vormen van de grote Deugd komen alleen voort uit de Dao.
Dit is de aard van de Dao.
Hij is vaag, hij is verward.
Hoe verward, hoe vaag is hij!
Binnenin hem zijn er beelden.
Hoe vaag, hoe verward is hij!
Binnenin hem zijn er wezens.
Hoe diep, hoe duister is hij!
Binnenin hem is er een spirituele essentie. Deze spirituele essentie is diep waar.
Binnenin hem woont het onfeilbare bewijs (van wat hij is); sinds de oudheid tot vandaag is zijn naam niet verdwenen.
Hij brengt alle wezens voort.
Hoe weet ik dat dit zo is voor alle wezens? (Ik weet het) door de Dao.

Notities

Dat wil zeggen, alle zichtbare wezens. E: Het woord kǒng betekent "groot". Van hemel en aarde tot aan de 万物 wànwù, alle dingen die een lichaam, een vorm hebben en gezien kunnen worden, al deze dingen, zeg ik, zijn de zichtbare vormen (letterlijk: "het lichaam en de vorm") van de grote Deugd (dat wil zeggen, van de Dào). Ze komen alleen voort uit de Dào.

苏子由 Sū Zǐyóu: De Dào heeft geen lichaam. Toen hij in omloop kwam (in het universum), werd hij Deugd, en toen nam hij een vorm aan. Daarom is Deugd de manifestatie van de Dào. Men kan hieruit concluderen dat de vormen (de zintuiglijke vormen) van alle wezens de manifestatie van de Dào in de schepselen zijn.

E: De vier epitheta huǎng, , yǎo, míng "vaag, verward, diep, duister", bevatten ook het idee van onzichtbaar.

A, C: Hij is zelf het model en het beeld van alle wezens.

E: De Dào heeft noch lichaam noch zichtbare vorm. Maar, hoewel men zegt dat hij onlichamelijk is, bevat hij in zich werkelijk wezens. C: Hij voorziet in de substantie van alle wezens.

B: "In medio ejus est spiritus". C: Hij is zuiver, hij is één en ongemengd; hij is zonder opsmuk en zonder versieringen. E: Hij is volkomen waar en vrij van onechtheid.

E: De woorden 有信 yǒuxìn betekenen "in zich een waar bewijs bevatten, en niet falen". Alternatief 苏子由 Sū Zǐyóu: (Hij is trouw) en bedriegt ons niet. 刘骏夫 Liú Jùnfū: Hij is trouw en faalt niet; hij is eeuwig en onveranderlijk.

E: Onder alle wezens is er nooit een geweest die niet voorbijging, dat wil zeggen, die geen einde had. De Dào is het enige wezen waarvan men zegt dat het niet voorbijgaat (letterlijk: "dat het niet weggaat").

B: In het verleden had hij geen begin; in de toekomst zal hij geen einde hebben. Hij is te allen tijde onveranderlijk geweest. Hij verandert niet en blijft eeuwig behouden; daarom zegt 老子 Lǎozǐ: Zijn naam is niet voorbijgegaan.

E: Het woord yuè betekent mensen tellen die een voor een door een poort gaan. 老子 Lǎozǐ vergelijkt de Dào met een poort waar alle wezens doorheen gaan om tot het leven te komen. Dit woord geeft aan dat alle wezens een voor een door de Weg (door de Dào) zijn gekomen; maar de Dào gaat niet met hen mee. Daarom zegt 老子 Lǎozǐ: Sinds de oudheid tot op heden is zijn naam niet voorbijgegaan.

Ibid. De uitdrukking 众甫 zhòngfǔ verwijst naar hemel en aarde en alle wezens. 李斯 Lǐ Sī en enkele andere uitleggers hebben yuè uitgelegd als "zien", en het woord als "begin". — "Zo kan de Heilige het begin ( ) van alle ( zhòng) wezens zien ( yuè), en weten waar ze vandaan komen..."

De lezer zal opmerken dat deze uitleg van yuè hem zou verplichten dit werkwoord te betrekken op de Heilige, en niet op de Dào, zoals wij dat hebben gedaan volgens het voorbeeld van 司马迁 Sīmǎ Qiān (E).

E: Door welke kunst weet ik het? Ik weet het alleen door de Dào. Inderdaad, aangezien ze allemaal samen uit de Dào voortkomen, zodra ik de moeder bezit, ken ik haar kinderen. — Het woord moeder verwijst naar de Dào, en het woord kinderen verwijst naar de wezens die eruit voortkomen.