Hoofdstuk 24 van de Laozi

Chinese tekst

zhějiǔkuàzhěxíngxiànmíngshìzhānggōngjīncháng
zàidàoyuēshízhuìxínghuòyǒuzhīyǒudàochǔ

Vertaling

Wie op zijn tenen staat, kan niet lang blijven staan; wie te grote passen neemt, kan niet lopen.
Wie vasthoudt aan zijn eigen inzichten, is niet verlicht.
Wie zichzelf prijst, schittert niet.
Wie zichzelf roemt, heeft geen verdienste.
Wie zichzelf verheerlijkt, duurt niet lang.
Volgens de Dao wordt dit gedrag vergeleken met etensresten of een lelijke gezwel die bij mensen constante afkeer opwekken.
Daarom houdt wie de Dao bezit zich hier niet mee bezig.

Notities

Wie op zijn tenen staat, wil verder kijken; wie te grote passen neemt, wil sneller lopen. Deze twee vergelijkingen tonen aan dat wie zich verheft, wie probeert groot te zijn (door te roemen), niet lang zal standhouden.

Dit hoofdstuk is een vervolg op het vorige. Zoals zij die graag discussiëren niet lang standhouden, zo kunnen zij die op hun tenen staan of te grote passen nemen niet lang blijven staan of lopen. De auteur wil hiermee de fout benadrukken van hen die proberen te winnen door hun voorzichtigheid.

Wie op zijn tenen staat, wil alleen maar boven anderen uitsteken; hij weet niet dat hij niet lang zo kan blijven staan. Wie te grote passen neemt, wil alleen maar anderen voorbijstreven; hij weet niet dat hij niet lang zo kan blijven lopen.

De auteur gebruikt gemakkelijk te begrijpen vergelijkingen om de axioma's die hij later noemt te bewijzen.

Hij denkt dat de andere mensen in het rijk niet aan hem kunnen tippen. Dan kan hij niet profiteren van hun kwaliteiten of talenten. Daarom is hij niet verlicht (自见不明 zì xiàn bù míng).

Wie zichzelf prijst met een zekere partijdigheid (en anderen de schuld geeft), denkt dat alle andere mensen niet zo capabel zijn als hij; dan kan hij niet profiteren van hun talenten. Daarom schittert hij niet (自是不彰 zì shì bù zhāng).

Wie zichzelf roemt, vreest nog niet erkend en gewaardeerd te worden door de mensen, en de mensen verachten hem juist. Daarom heeft hij geen verdienste (of verliest hij zijn verdienste) (自伐无功 zì fá wú gōng).

Wie zichzelf verheerlijkt (wie zich beroept op zijn capaciteit) denkt dat alle andere mensen niet aan hem kunnen tippen (自矜 zì jīn).

Zulke mensen houden ervan anderen te overwinnen. Niet alleen verwerven ze geen verdienste, maar ze trekken ook snel de dood aan (不长 bù zhǎng).

Ik heb de woorden 余食赘行 yú shí zhuì xíng vertaald volgens de uitleg van 释德清 Shì Déqīng: het woord xíng (volkstaal: lopen of handelen) moet gelezen worden alsof er xíng “lichaam” staat. Vroeger werden deze twee woorden door elkaar gebruikt. Deze lezing wordt ook aangeraden door commentator C.: “Zoals etensresten (余食 yú shí), zoals een gezwel aan het lichaam (赘行 zhuì xíng)”. Dit zijn dingen waarvoor mensen allemaal afkeer hebben (etensresten en gezwellen zijn dingen die mensen tegelijkertijd haten).

In de tweede zin van hoofdstuk IV vertaalt 河上公 Héshàng Gōng het woord huò (volkstaal: misschien, iemand) als “constant”.

De mens die de Dao bezit, volhardt in nederigheid; noodzakelijkerwijs houdt hij zich niet bezig met (volgt hij niet) dit gedrag dat 老子 Lǎozǐ afkeurt.