Hoofdstuk 5 van de Laozi

Chinese tekst

tiānrén, wànwéichúgǒu; shèngrénrén, bǎixìngwéichúgǒu.
tiānzhījiān, yóutuóyuèér, dòngérchū.
duōyánshuòqióng, shǒuzhōng.

Vertaling

Hemel en aarde hebben geen bijzondere genegenheid. Zij beschouwen alle schepsels als een strohond (offer).
De heilige heeft geen bijzondere genegenheid; hij beschouwt het hele volk als een strohond (offer).
Het wezen tussen hemel en aarde is als een smidsblaasbalg die leeg is en niet uitgeput raakt, die in beweging wordt gebracht en steeds meer wind produceert.
Wie veel spreekt (over de Dao) wordt vaak tot zwijgen gebracht.
Het is beter het midden te bewaren.

Notities

E: Het woord rén (vulgair: menselijkheid) betekent hier "liefhebben met een partiële en bijzondere genegenheid".

苏子由Sū Zǐyóu: Hemel (tiān) en aarde () hebben geen bijzondere genegenheid. Zij laten alle wezens hun natuurlijke impuls volgen. Daarom worden alle schepsels vanzelf geboren en sterven ze vanzelf. Als ze sterven, is dat niet het gevolg van hun tirannie; als ze geboren worden, is dat niet het gevolg van hun bijzondere genegenheid. Op dezelfde manier, wanneer men een hond van stro maakt, plaatst men deze voor het altaar waar het offer wordt gebracht, om het onheil af te weren (zie 严君平Yán Jūnping); men bedekt hem met de rijkste versieringen. Is dit uit genegenheid? Het is het gevolg van een toevallige omstandigheid. Wanneer men hem na het offer weggooit, vertrappen voorbijgangers hem. Is dit uit haat? Het is ook het gevolg van een toevallige omstandigheid.

E: Dit is de deugd () van hemel (tiān) en aarde (): zij zijn zeer rechtvaardig voor allen en hebben geen bijzondere genegenheid. Zij laten de schepsels zelf ontstaan en transformeren. De heilige (圣人shèngrén) handelt op dezelfde manier ten opzichte van het volk. Deze passage betekent dat wie zeer welwillend en genegen is tegenover allen, welwillend noch genegen is tegenover iemand in het bijzonder.

E: Tussen hemel (tiān) en aarde () is er een eminent goddelijk wezen. Deze passage heeft twee interpretaties gekregen. Slechts één commentator (E) verwijst de woorden 虚而不屈xū ér bù qū, 动而愈出dòng ér yù chū naar de Dào; in dit geval moet men het als volgt vertalen: "(Dit wezen, dat wil zeggen de Dào) is leeg en raakt niet uitgeput; hoe meer het in beweging komt, hoe meer het naar buiten treedt."

Alle andere commentatoren verwijzen deze acht woorden naar de smidsblaasbalg (橐龠tuó yuè), en zij vertalen: "Hij is leeg en raakt niet uitgeput; hoe meer men hem in beweging brengt, hoe meer hij naar buiten produceert, hoe meer wind (fēng) hij voortbrengt."

E: Dit is de essentie van de Dào. Het is onmogelijk om het uit te putten met woorden. Als u probeert het met woorden uit te leggen, hoe meer u ze vermenigvuldigt, hoe meer u tot absolute stilte wordt gebracht (letterlijk: "u bereikt het uiterste van uitputting"). Maar als u de woorden vergeet (als u de woorden opgeeft) en het midden bewaart (dat wil zeggen, als u het 无为wúwéi beoefent), bent u niet ver verwijderd van het bereiken van de Dào.